Geloof niet in alles, alleen omdat het gezegd is. Ook niet in tradities, alleen omdat ze oud zijn. Ook niet in geruchten. Ook niet in geschriften van wijzen alleen omdat wijzen ze schreven. Ook niet in fantasieen die misschien veronderstelde inspiratie moeten voorstellen. Ook niet in conclusies die gebaseerd zijn op een of andere toevallige vooronderstelling. Ook niet op gezag van leraren of meesters.
Geloof alleen wanneer het geschrift, de leerstelling of het gezegde door uw eigen verstand en door uw eigen bewustzijn wordt bevestigd. Daarom leer ik u om niet zomaar te geloven omdat gij iets hebt gehoord, maar om – als u met instemming van uw eigen bewustzijn gelooft – in overeenstemming daarmee te handelen. [Boeddha]
Over spiritualiteit, ethiek en zingeving is al veel geschreven. De boekenkasten bij de bibliotheek puilen uit met boeken over deze onderwerpen. Meestal is de rode draad die door deze literatuur loopt dezelfde en tegelijkertijd is er een groot verschil in de manier waarop de drie thema's uitgewerkt worden. Dit bewijst zowel de objectiviteit als de subjectiviteit van de onderwerpen. Spiritualiteit, zingeving en ethiek zijn enerzijds universele begrippen omdat ze onderdeel uitmaken van ons menszijn. Ieder van ons heeft op de een of andere manier in zijn leven te maken met spiritualiteit, ethiek en zingeving. Anderzijds zijn de onderwerpen ook heel persoonlijk en individueel, want ieder heeft zo zijn eigen spiritualiteitsbeleving, ieder geeft op zijn eigen manier zin aan zijn leven en ieder heeft zo zijn eigen idee over welke handelingen in een bepaalde situatie als ethisch bestempeld kunnen worden.
Die subjectiviteit zal ook in dit stuk terug te vinden zijn, want dit is nu eenmaal onvermijdelijk. Het is ook niet erg. Zonder persoonlijke visie, zonder dat er enige eigen beleving in een schrijven gelegd wordt, blijft het geschrevene een doods stuk. Een lege huls vol droge argumentaties, die wellicht een logisch consistent verhaal geeft, maar die de lezer verder niets te zeggen heeft. Er is in dit stuk getracht een balans te vinden tussen het objectief beargumenteerbare en het individuele subjectieve beleven van spiritualiteit, ethiek en zingeving. Er is de overtuiging dat deze twee polen elkaar aanvullen.
Hoewel de in dit stuk gebruikte kennis niet gebaseerd is op een universitaire scholing in filosofie of theologie, wil dit niet zeggen dat hierdoor geen gedegen en onderbouwde visie op de onderwerpen gegeven kan worden. Spiritualiteit, ethiek en zingeving zijn immers begrippen die bij ons mens zijn horen en het uitdiepen van de vraag hoe deze begrippen zich tot ons menszijn verhouden is niet slechts een academisch en intellectueel gebeuren. Kennis en wijsheid zijn twee grootheden en academische kennis op zichzelf waarborgt nog geen wijsheid. Wijsheid wordt in het hart ontwikkeld door een persoonlijke ontplooiing waarbij kennis ons slechts kan dienen als een waardevolle richtlijn waarlangs we ons kunnen ontplooien. Het zoeken en vinden van antwoorden op de levensvragen is dus een menselijke aangelegenheid, waarbij de gevonden antwoorden niet slechts afhankelijk zijn van een intellectuele kennis, maar veeleer afhankelijk zijn van iemands persoonlijke ontwikkeling.
Het stuk is geschreven met de intentie om de lezer zelf tot nadenken te stemmen. Niet om klakkeloos aan te nemen wat geschreven is, maar om zélf het waarheidsgehalte te bepalen en zélf op onderzoek uit te gaan daar waar twijfels rijzen. Het is daarom goed om bovenstaande woorden van heer Boeddha bij het lezen in gedachten mee te nemen.
Wat is spiritualiteit? Stel deze vraag aan een tiental verschillende personen, theologisch en filosofisch onderlegd of niet en de kans is groot dat je allemaal verschillende antwoorden zal krijgen. Dit bewijst de subjectiviteit van het onderwerp. Niet voor niets beschrijft de Winkler Prins encyclopedie spiritualiteit als; "de subjectieve beleving van 's mensen verhouding tot God." Deze definitie bevat twee belangrijke elementen, namelijk de subjectieve beleving van mensen en de verhouding tot God. Deze twee elementen kunnen we vertalen naar de kernbegrippen individualiteit (subjectieve beleving) en universaliteit (verhouding tot God, want God is de universele eenheid). Deze begrippen moeten we niet zien als iets wat buiten ons staat, want ze bevinden zich binnen in ons menszijn. In bijna alle filosofieën en religies uit de tradities komen we dit duale in het menszijn tegen. Enerzijds ons individuele afgescheiden zelf en anderzijds het deel uit maken van iets groters, het universele of universum, het hogere, dat wat één is, God. Deze benamingen zijn allemaal verschillende namen voor dezelfde grootheid, echter afhankelijk van de filosofie of religie wordt er een andere naam aan gegeven. Dus als we het hebben over spiritualiteit, dan hebben we het over onze individuele verhouding tot het universele. Andere betekenissen die het Winkler Prins woordenboek geeft voor verhouding zijn; "onderlinge betrekking", "verband" en "verbinding". Deze lijn volgend kunnen we tot de volgende werkdefinitie van spiritualiteit komen: 'spiritualiteit is jezelf verbinden met het universele, het hogere'.
Goed, we hebben nu een werkdefinitie. Echter wellicht roept deze definitie meer vragen op dan antwoorden. Wat is dat universele, dat hogere? Waar moet ik het plaatsen? En hoe kan ik me daarmee dan verbinden? Het spreekt voor zich dat je je niet met iets kan verbinden waarvan je niet weet waar je het moet zoeken. En het zoeken wordt onmogelijk zonder dat je enige benul hebt van de aard van hetgeen je zoekt. Laten we dus eerst eens kijken naar de eigenschappen die we toe kunnen kennen aan dat hogere, om vervolgens te kijken waar het te vinden is en hoe we ons hiermee kunnen verbinden.
Wat is de aard van dat hogere, dat universele, dat grote waarvan wij als mens deel uitmaken en dat ook deel uitmaakt van ons menszijn? Het is voor de hand liggend dat ons kleine individuele bewustzijn de volledige aard en omvang van dit grote universum niet kan bevatten. Een volledig objectieve beschouwing is dus niet mogelijk. Wat wel mogelijk is, is de aard van dit hogere te bezien vanuit ons standpunt als mens. Dus we stellen ons de vraag welke betekenis wij als mens aan de aard van het hogere kunnen toekennen.
Het eerste wat we kunnen concluderen is in ieder geval dat het alles omvat. Het is de som van alle delen, maar tegelijk is het ook één. In alle religies komen we die gedachte tegen (want als we het over het hogere of het universele hebben dan hebben we het ook over wat de religies 'God' noemen). Het is alle individuele schepselen samen en tegelijk is het de éénheid van die individuele schepselen tezamen. Zoals de cellen van ons lichaam verschillend zijn, maar ons lichaam toch één is. Dit is de gedachte achter het broeder- en zusterschap van de mensheid. Eén voor allen en allen voor één.
Een geestelijk leraar vraagt aan zijn studenten: "hoe weet je wanneer je ontwaakt bent?" De studenten weten hier niet op te antwoorden. "Hoe weet je dan wanneer het dag is of wanneer het nacht is?" vraagt de leraar opnieuw. De studenten antwoorden: "wel, als ik overdag een muis tegenkom, dan weet ik dat het een muis is, en geen olifant of tijger, en als ik overdag een appelboom zie, dan weet ik dat het een appelboom is en geen mangoboom of perenboom." "Nee" antwoordt de leraar, "dat is niet het juiste antwoord." "Maar hoe weet je dan wanneer het dag is of wanneer het nacht is?" vragen de leerlingen. De leraar antwoordt: "wanneer je over straat loopt, en je komt een man tegen, en je kijkt in zijn ogen, en je ziet dat hij je broeder is, en wanneer je over straat loopt en je komt een vrouw tegen, en je kijkt in haar ogen, en je ziet dat zij je zuster is, slechts dan ben je ontwaakt in de dag. Tot die tijd komt dat je ziet dat zulke mensen je broeders en je zusters zijn, zal je altijd in het duister van de nacht dolen."
De wezenlijke aard van het hogere is dus éénheid. En in de individuele mens zal zich dit hogere logischerwijs dan ook openbaren als het ervaren van eenheid. Ervaren van eenheid met het hogere, en dus ook ervaren van eenheid met alle andere schepselen in dit grote bestaan. Wij mensen hebben aan deze ervaring een naam gegeven, namelijk; 'liefde'. Er zijn diverse gevoelens die wij allemaal als liefde bestempelen. Liefde voor onze partner, liefde voor familie, liefde voor ons vaderland, of ware onvoorwaardelijke liefde voor de onbekende op straat die je diep zijn of haar ogen kijkt. Wat deze verschillende gradaties van liefde echter allemaal gemeen hebben is dat er in meer of mindere mate eenheid met de ander wordt ervaren. Je bent niet afgescheiden, maar een deel van iets groters. Het onvoorwaardelijk liefhebben van de ander geldt hierbij natuurlijk als de hoogste vorm omdat niets en niemand van die liefde wordt buitengesloten.
Spiritualiteit, verbinding maken met het hogere, leidt dus tot onvoorwaardelijk liefhebben.
Welke plek kunnen we nu dat hogere of spirituele geven? Eigenlijk is het al aan de orde gekomen bij het zoeken naar een werkdefinitie van spiritualiteit. Het hogere omvat alles en maakt dus ook deel uit van ons menszijn. We kunnen het overal plaatsen, maar wil het een levende ervaring voor ons als mens worden dan is het essentieel dat we het in onszelf zoeken. Uiterlijke omstandigheden kunnen in zijn algemeenheid ons wellicht naar innerlijke ervaringen leiden, echter de ervaring zelf is subjectief, individueel en dus innerlijk. En de aard van het hogere is onvoorwaardelijk liefhebben, wat per definitie een innerlijk ervaren is. Als conclusie kunnen we stellen dat het hogere voor ons als mens een levende ervaring moet zijn en dat levende ervaringen zich altijd binnenin ons zelf afspelen, ongeacht de uiterlijke omstandigheden welke ons tot die ervaring aangezet hebben. Als je je wilt verbinden met het hogere weet dan dat je dat slechts binnenin jezelf kunt doen.
Als zij die jullie leiden zeggen: "zie, het Koninkrijk is in de hemel", dan zullen de vogelen des hemels jullie voor zijn.
Als zij zeggen: "het is in zee", dan zullen de vissen jullie voor zijn.
Maar het Koninkrijk is binnenin jullie en buiten jullie. [Jezus]
Nu dus een tipje van de sluier is opgelicht over de aard van het hogere en nu we een richtlijn hebben voor waar we het kunnen plaatsen, kunnen wij ons de vraag stellen hoe we ons met dat hogere kunnen verbinden. Als onderdeel van dit antwoord zou het misschien goed zijn om eerst eens te kijken naar wat een mens eigenlijk is. Laten we weer even terugkeren naar de dualiteit van de mens. Enerzijds het individuele en anderzijds dat universele. We hebben het universele, het hogere in het kort aanschouwd en laten we nu ook dat individuele van het menszijn in het kort aanschouwen. De postmoderne agogische wetenschappen (en in feite alle postmoderne menswetenschappen) bieden ons een breed scala aan kaders voor dit individuele. De peilers waarop men de agogische veranderingsprocessen baseert zijn het denken, voelen en handelen en de op zichzelf staande wil. Belangrijk uitgangspunt is daarbij dat er gestreefd wordt naar een congruentie tussen het willen, denken, voelen en handelen. Op de wil kunnen we geen invloed uitoefenen. We kunnen deze erkennen, ontkennen of negeren, echter de wil is er altijd. Ons denken, voelen en handelen kunnen we daarentegen wel beïnvloeden en congruent met die diepere wil maken.
Die diepere wil moeten we overigens niet verwarren met de impulsen die ons lichaam, onze emoties en ons denken ons geven. (Ik wil eten, ik wil mijn vriend terug, etc.) In de agogiek worden we getraind om de vraag achter de vraag te zoeken en de vraag van de cliënt ('wat wil ik?') te herleiden naar de oorspronkelijke vraag ('wat wil ik nou werkelijk?'). Omdat we die wil in het diepst van ons wezen vinden, en omdat wij het hogere ook in het diepst van ons wezen vinden, kunnen we die diepere wil als exponent van het hogere zien.
Als we ons dus afvragen hoe we ons met het hogere en die diepe wil kunnen verbinden, dan hebben we ons denken, voelen en handelen ter beschikking om deze daarop af te stemmen. Niet verwonderlijk dat we het benutten van deze drie variabelen van ons menszijn terug zien in de diverse religies en spirituele stromingen. Het handelen als pad om verbinding te maken met het hogere wordt door de religies uitgewerkt door het belang aan te halen van ethisch handelen. Het gevoel als pad om verbinding te maken met het hogere vinden we terug in de devotionele toewijding aan de religieuze en spirituele idealen. En het denken als pad om die verbinding tot stand te brengen zien we enerzijds in de filosofische leer van de geschriften en anderzijds in de gebeden en meditaties welke een concentratie van denken vereisen. Welke vorm van religie of spirituele visie jou ook aanspreekt; alle maken ze gebruik van deze drie menselijke instrumenten om een verbinding met het hogere of het spirituele tot stand te brengen. Kennis, devotie en ethisch handelen. En ook hier wordt het belang onderstreept van congruentie van deze drie instrumenten met het hogere als onveranderlijke en onafhankelijke vierde. Gebeden zonder devotie zijn niet meer dan het uitspreken van droge woorden. Rituelen zonder kennis van het waarom zijn blinde handelingen en zonder devotie blijft het ritueel een holle en lege handeling. Congruentie dus van denken, voelen en handelen met de hogere wil.
Als we spiritualiteit vanuit dit perspectief samenvatten zien we dus dat het afstemmen van ons denken, voelen en handelen op de hogere wil binnenin ons zal leiden tot een onvoorwaardelijk liefhebben.
Geliefden, laat ons elkander beminnen.
Want de liefde is uit God,
en wie liefheeft is uit God geboren en kent God.
Wie niet liefheeft, kent God niet.
Want God is liefde! [Johannes]
Hiermee is onze zoektocht nog niet helemaal gedaan. Want hoe kunnen wij ons denken, voelen en handelen nu afstemmen op dat hogere? Hoe komen wij tot kennis, devotie en ethisch handelen? Om een antwoord hierop te vinden moeten we zoeken naar de oorsprong van ons denken, voelen en handelen. Wat maakt dat wij handelen zoals wij handelen? Wat maakt dat wij ons voelen zoals we ons voelen? En wat maakt dat wij denken zoals wij denken?
Zowel in de agogie als in de diverse religies wordt het denken hier als leidend instrument benoemd. Als mensen zich erg verdrietig voelen om een situatie, en dit verdriet zit hun in de weg, dan proberen we de mensen op een andere manier over de situatie te laten denken. Deze andere manier van denken zal andere gevoelens bij de persoon oproepen. Gedachten aan verdriet geven een verdrietig gevoel en gedachten aan vreugde geven een vreugdevol gevoel. Dit zelfde geldt voor handelingen. Indien handelingen bij cliënten niet tot het door hen gewenste resultaat leiden proberen we de cliënt tot nadenken te stemmen over zijn handelen. Indien de cliënt anders over zijn handelen gaat denken, kan hij op basis van zijn veranderde gedachten ook zijn handelen aanpassen. Het denken is dus leidend voor het voelen en voor het handelen. Het is dus op de eerste plaats op het gebied van het denken dat we richting kunnen kiezen en waar de eerste aanzet tot congruentie met- en afstemming op het hogere plaats vindt.
We zien hier de tweeledigheid van ons denkvermogen. Enerzijds het denken als instrument om kennis te vergaren en te analyseren. En anderzijds om zelf de creatieve leiding op denken, voelen en handelen te nemen en om door middel hiervan dus afstemming op het hogere te bereiken. Vooral in de new-age stromingen wordt expliciet een grote nadruk gelegd op het positief denken als middel om je leven op een opbouwende manier richting en doel te geven.
Zaai een gedachte, oogst een daad.
Zaai een daad, oogst een gewoonte.
Zaai een gewoonte, oogst een karakter.
Zaai een karakter, oogst het lot.
Maar ook in alle traditionele religies wordt het denken als creatieve macht gebruikt om afstemming te vinden met het hogere. Geconcentreerde meditatie, visualisatie en gebeden komen we in alle religies tegen. De heilige afbeeldingen, geschriften, gebeden, devotionele liederen en vele rituelen uit de religies dienen hierbij allemaal o.a. als hulpmiddel om ons denken af te stemmen op het hogere en om het afdwalen van het denken van het spirituele ideaal te voorkomen. Indien dit creatieve denken standvastig wordt volgehouden zullen ware kennis, devotie en ethisch handelen zeker volgen.
Richt je aandacht op Mij en concentreer je op Mij, dan zul je ongetwijfeld voor eeuwig met Mij verenigd worden. [Krishna]
"Is er enig woord", vroeg Tzu Kung, "dat als een blijvende leefregel kan dienen?" De Meester Confucius antwoordde: "Is sympathie niet dat woord? Doe niet aan anderen wat u voor uzelf niet wenst."
Bij het bespreken van spiritualiteit is al enkele malen het ethische handelen aangestipt. Dit bewijst nog eens de nauwe verwantschap welke spiritualiteit en ethiek met elkaar hebben. Laten we net als bij het onderwerp van spiritualiteit eens gaan kijken wat ethiek is en op basis daarvan verder zoeken naar betekenissen.
De Winkler Prins encyclopedie geeft een mooie definitie: "Ethiek is een tak van filosofie die denkt over het morele handelen van mensen." Het ethische handelen, waarover al iets gezegd is, is dus het morele handelen van mensen. Maar wat is moralistisch? En hebben wij al duidelijk wat we onder handelen verstaan? En hoe verhouden deze twee zich tot elkaar en tot het menszijn?
Laten we eerst eens kijken wat we hier onder handelen zullen verstaan.
Het handelen kunnen we vanuit twee invalshoeken bekijken. Enerzijds vanuit de invalshoek van uiterlijke waarneming; we zien de manier waarop individuen handelen. En anderzijds vanuit een mensbeeld waarbij ook innerlijke processen in ogenschouw worden genomen en in verband worden gebracht met ons handelen.
Handelen op het uiterlijke vlak is eenvoudig definieerbaar. Daar is het handelen dat wat waargenomen wordt; het verrichten van een daad. Maar hoe verhoudt ons handelen zich met ons innerlijk?
Eerder spraken we al over handelen toen we het hadden over het belang van congruentie tussen het handelen, het voelen, het denken en de wil. We zagen het handelen, voelen en denken als het variabele, bestuurbare deel van ons menszijn en de wil als onafhankelijke vierde die slechts erkend, ontkend of genegeerd kan worden. Later zagen we ook dat het denken het leidende beginsel van de drie variabelen is. Door te kiezen om aan bepaalde beelden te denken roepen we gevoelens op en evenzo is ons handelen volledig afhankelijk van onze manier van denken. Rechtstreeks is ons handelen afhankelijk van ons denken door het mentaal maken van een handelingskeuze, maar ook wanneer er niet rechtstreeks vanuit het denken wordt gehandeld (bijvoorbeeld bij handelingen uit emoties of gewoontes) staat het denken als sturend beginsel aan de basis van de handeling. Door aan bepaalde beelden te denken roepen we immers gevoelens en emoties op welke tot handelen leiden, en door herhaaldelijk vanuit ons denken voor dezelfde handeling te kiezen ontstaan gewoontes in handelen. Geen handeling ontstond ooit zomaar vanzelf. Altijd ging er een innerlijk proces aan vooraf waarbij het denken aan de wieg stond van dat proces. Het denken is dus het kritieke vlak waar wij onze keuze tot ethisch- dan wel onethisch handelen maken. De keuze, welke altijd op het gebied van het denken wordt gemaakt, staat hier centraal. We kunnen niet handelen voordat wij vooraf tot een keuze zijn gekomen. De keuze is dus de eerste oorzaak voor ons handelen.
Als we dan kijken naar de definitie van ethiek en deze herleiden naar de innerlijke invalshoek dan kunnen we de definitie van ethiek vanuit die innerlijke invalshoek formuleren als: 'het denken over het morele kiezen van mensen.' Dat we de definitie naar het keuze- en denkniveau herleiden is heel belangrijk als we het belang van congruentie tussen denken, voelen en handelen in ogenschouw nemen. Moreel handelen is vanuit individueel en innerlijk perspectief pas werkelijk ethisch wanneer er een morele congruentie is tussen het handelen, het voelen en het denken van het individu. Dit is een heel belangrijke conclusie waar we nog op terug zullen komen.
Maar wat is nu eigenlijk een moraal? In het boek Ethiek voor Maatschappelijk Werkers brengt Ed de Jonge heel mooi stapje voor stapje de moraal van het abstracte denken naar beneden tot het concrete handelingsniveau via tussenstapjes zoals normen en waarden en deugden. Echter kunnen we al van een moraal spreken als we een ruime set van normatieve handelingskaders bij elkaar groeperen? Volgens de Winkler Prins encyclopedie wel, want zij vertaalt moraal als: "het geheel van de in een bepaalde groep feitelijk geldende zedelijke normen en gewoonten." Vanuit de uiterlijke invalshoek klopt dit. Het gedrag is aantoonbaar en indien het gedrag van het individu overeenkomt met dit en dat algemeen geaccepteerde handelingskader kan er gesproken worden van moralisme. Let wel; een uiterlijk moralisme, want dit moralisme is gebaseerd op een uiterlijkheid van handelen en niet op een innerlijk beleven.
Hoe zit het dan met de innerlijke invalshoek? Behalve een uiterlijke betekenis geeft het Winkler Prins woordenboek ook een tot de verbeelding sprekende tweede betekenis aan het woord moraal welke in dit geval betrekking heeft op de innerlijke moraal van de mens, namelijk: "zedelijke krachten, gevoel van innerlijke waarde of kracht." De innerlijke moraal welke in de mens verankerd ligt is dus een zedelijke kracht welke een gevoel van innerlijke waarde of kracht met zich mee brengt.
Hoe verhouden de uiterlijke en de innerlijke moraal zich tot elkaar? We kunnen stellen dat iedere uiterlijke moraal uiteindelijk zijn oorsprong heeft in een innerlijke beleving van individuen over wat moralistisch is in een bepaalde situatie. Normen en waarden die in groepen gehanteerd worden ontstaan niet zomaar. Deze ontstaan wanneer een groep van individuen in een gelijksoortige situatie in contact komt met hun innerlijke moraal. Indien het ervaren van die innerlijke moraal bij de individuen hen dan vervolgens doet kiezen om op een gelijksoortige wijze te handelen in die situatie ontstaan normen en waarden en ontstaat aldus een uiterlijke moraal. Echter de aanzet tot het ontstaan van een uiterlijke moraal is dus altijd in het innerlijk van de mens gelegen. De uiterst belangrijke conclusie is hier dus dat de moraal en het ware morele handelen altijd de oorsprong heeft in het innerlijk van de mens. Het verschil tussen een uiterlijke- en innerlijke (ware) moraal is ook voor iedereen voelbaar. Voel maar eens het verschil tussen de volgende morele handelingen: Uiterlijke moraal: Ik steel geen koekje, want het mag niet van mijn ouders. Innerlijke moraal: Ik steel geen koekje, want het voelt niet juist om iets van anderen weg te nemen. De uiterlijke moraal heeft zeker een functie om mensen die geen contact maken met hun innerlijke moraal, of ervoor kiezen om niet in overeenstemming hiermee te handelen, te weerhouden van daden die onze maatschappij schaden. Echter we moeten nooit de oorsprong, de innerlijke moraal, uit het oog verliezen. Het is op het innerlijk gebied waar de ware en levende moraal te vinden is. Die levende en ware moraal kan vervormd of niet vervormd weerspiegeld worden in uiterlijke normen en waarden, echter we moet de weerspiegeling (vaak vervormd) niet verwarren met dat wat oorzakelijk en het ware is. De maan wordt vervormd weerspiegeld in de golvingen van het water. In die weerspiegeling herkennen we de maan. Echter we moeten die weerspiegeling niet verwarren met de werkelijke maan, hoog aan de hemel.
Er is een hogere rechtbank dan de rechtbank van justitie, en dat is de rechtbank van het geweten. Het overstijgt alle andere rechtbanken. [Gandhi]
De moraal vertelt ons dus hoe wij in een bepaalde situatie dienen te handelen. Weerspiegeld en uiterlijk worden ons allerlei verboden en geboden gegeven over hoe we moeten handelen in bepaalde situaties. Maar wanneer we ons tot ons innerlijk richten ontvangen we binnenin onszelf morele aansporingen om in een bepaalde situatie op een bepaalde manier te handelen.
Een moreel voelen is iets waar ieder mens mee begiftigd is. Een moreel voelen is iets wat deel uitmaakt van ieders innerlijk. Maar waar in ons innerlijk? Want we zagen via het kader wat we overnamen uit de agogische wetenschappen dat het innerlijk van een mens onderverdeeld kan worden in de niveaus van handelen, voelen, denken en willen. Eerder brachten we het morele handelen al terug op het denkniveau tot het morele kiezen. Echter alvorens je kunt kiezen om wel of niet moreel te handelen moet er een morele aansporing zijn geweest. Zonder die morele aansporing is er geen keus mogelijk tussen wel of niet moreel handelen. De uiterlijke morele aansporing die via onze zintuigen ons denken binnenkomt is in dit geval minder interessant omdat we op zoek zijn naar de plaats van de innerlijke morele aansporing. En deze innerlijke morele aansporing moet per definitie een plek in ons innerlijk hebben die het denken overstijgt. Zij is niet in het handelen en emotionele voelen gelegen, want deze zijn gevolgen van het denken en niet de aanleidende oorzaken, zoals we eerder zagen. Zij is ook niet in het denken zelf gelegen, want we zagen dat het maken van de keus om al dan niet moreel te handelen vooraf gegaan moet worden door een morele aansporing. De enige plek die ons dan nog rest om onze morele aansporingen te kunnen toekennen is de wil. De onafhankelijke en diepgewortelde wil die wij als mens kunnen erkennen, ontkennen of negeren. Evenzo zullen degene die naar hun diepste innerlijk leren luisteren altijd morele aansporingen krijgen die vervolgens erkend, ontkend of genegeerd kunnen worden. Het is boeiend om te zien dat in het stukje over spiritualiteit diezelfde innerlijke wil vertaald werd naar het hogere of universele niveau in ons menszijn. Hieruit volgt de conclusie dat we onze innerlijke morele aansporingen krijgen vanuit het hogere, het universele, het individu overstijgende deel van ons menszijn.
Zogauw we de morele basis verliezen, houden we op religieus te zijn. Er is niet zoiets als religie overstijgende moraliteit. De mens, bijvoorbeeld, kan niet oneerlijk zijn, gemeen of onbeheerst en claimen God aan zijn zijde te hebben. [Gandhi]
We zagen dat dit hogere in onszelf, ons dieper zelf, in essentie een ervaren van eenheid en een onvoorwaardelijk liefhebben is. Het overstijgt ons kleine individuele ego en evenzo zullen de ware innerlijke morele aansporingen altijd dat individuele ego overstijgen. De ware innerlijke morele aansporingen zetten ons aan tot altruïstische daden. Niet het afgescheiden ego van het individu wordt gediend maar er wordt gehandeld in het belang van het geheel, in het belang van de eenheid van het universele en in het belang van het ware broeder- en zusterschap der mensheid. Het zet ons aan om uit onvoorwaardelijke liefde ons kleine individuele ego ondergeschikt te maken aan die grote eenheid van universele individuen. Het maakt dat wij kunnen zeggen; 'niet mijn wil, maar Uw Wil geschiede'. 'Niet mijn kleine egoïstische wil, maar Uw universele, liefdevolle en altruïstische wil in het diepst van mijn innerlijk geschiede.'
Maak heer dat ik er meer op uit ben;
te troosten dan getroost te worden,
te begrijpen dan begrepen te worden,
lief te hebben dan geliefd te worden.
Want door te geven, ontvangen we.
Door te vergeven wordt ons vergeven.
Door te sterven verrijzen we tot het eeuwige leven.
[St. Franciscus]
We zijn tot op heden tot een aantal conclusies gekomen. We ontrafelden de dualiteit van de mens en zagen dat we in ons diepste innerlijk één zijn met alles in het universum, een eenheid die zich vertaalt naar een onvoorwaardelijk liefhebben. We zagen dat er ook manieren zijn om met dat diepe innerlijk, die onvoorwaardelijke liefde in contact te komen. We maakten vervolgens een onderscheid tussen een uiterlijke moraal en een innerlijke moraal en vonden dat de innerlijke moraal, die diep in onszelf gelegen is, de oorspronkelijke en ware moraal is. Verder zagen we dat het die diepgewortelde universele en onvoorwaardelijke liefde is die ons aanspoort tot ware morele handelingen. En we zagen dat die ware levende moraal, die universele liefde in ons eigen hart, ons altijd vraagt om altruïstisch te handelen, in het belang van die eenheid.
Wat kunnen wij met die conclusies in ons dagelijkse leven en in ons werk? 'Heel veel', is het antwoord. In het werk en in het dagelijkse leven zullen we altijd voor ethische dilemma's komen te staan. Altijd zullen wij situaties tegen blijven komen waarbij wij zullen twijfelen wat in die bepaalde situatie goed is om te kiezen. Vaak zien we dat de uiterlijke moraal en de innerlijke moraal botsen, hoewel de uiterlijke moraal eens gegrondvest was op een innerlijke aansporing bij individuen. We krijgen te maken met regels en wetgevingen en met normen en waarden. Die regels en die normen en waarden vertellen ons in feite hoe wij in bepaalde situaties moeten handelen. Soms echter voelt dit niet goed en rechtvaardig voor ons. Het kan ook gebeuren dat we voor een keus komen te staan waarbij twee of meer keuzemogelijkheden ons goed en juist toeschijnen. Het is in zulke gevallen dat de twijfel toe kan slaan en dat we voor een ethisch dilemma komen te staan. De uiterlijke regels, normen en waarden bieden in deze specifieke situatie dan geen uitkomst en hoezeer we de situatie ook overpeinzen, het logische antwoord komt niet naar voren. En komt het antwoord dan toch via de ratio naar voren dan blijven we vaak op de een of andere manier een onbevredigd gevoel hebben bij het antwoord, want het antwoord is dan gebaseerd op logische overdenkingen van uiterlijke richtlijnen en het is niet echt iets van onszelf. Er is dan geen congruentie tussen het handelen, het voelen, het denken en het willen. In zulke situaties waar het moeilijk is om tot een voor ons juiste keuze te komen is het heel belangrijk om te weten dat je in alle rust contact kunt maken met je innerlijke moraal. Het universele spreekt tegen je en adviseert je als je je denken richt op die innerlijke wil.
Hier zijn we aangekomen bij het belang van spiritualiteit in het hanteren van ethische dilemma's. Spiritualiteit definieerden we als jezelf verbinden met het hogere of de innerlijke wil. Als we ons individuele handelen, voelen en denken tot rust brengen, als we ons vervolgens verbinden met die diepe innerlijke wil in ons die onvoorwaardelijke liefde is, en als we die innerlijke wil laten reflecteren in ons denken, voelen en handelen, dan zien we dat we in ethische dilemma's altijd tot onze juiste keuze kunnen komen. Het hogere in ons wéét hoe wij ethisch moeten handelen, want het hogere is het universele en het universele omvat zowel individu als context. Omdat deze keuze gebaseerd is op onze innerlijke moraal en omdat deze keuze de wil weerspiegelt van ons diepste deel van ons menszijn zal zulk een keuze onszelf altijd de diepste voldoening schenken.
This above all; to thine ownself be true,
and it must follow, as the night the day,
thou canst not then be false to any man.
[Shakespeare]
Die stroom van onze innerlijke moraal, dient zowel ons denken, ons voelen als ons handelen te doorstromen. Anders is er geen volledige congruentie. Veel mensen denken dat moraliteit enkel in de daden zit. Zij geven misschien wat aalmoezen aan de armen maar morren innerlijk met afkeer dat ze hun geliefde geld afstaan aan zo'n minderwaardig iemand. De innerlijke moraal door je wezen laten stromen, dus congruentie tussen wil, denken, voelen en handelen, wordt pas mogelijk als we ons handelen, voelen en denken op één lijn brengen. Iedereen voelt intuïtief aan wanneer vriendelijke woorden of gulle gebaren leeg en inhoudsloos zijn of dat deze handelingen juist bekrachtigd worden door liefdevolle gevoelens en zuivere gedachten.
Natuurlijk kunnen en zullen wij op verzet stuiten van vertegenwoordigers van de uiterlijke normen en waarden als we onze innerlijke moraal volgen. Echter de kracht die wij vinden in het kiezen voor ons diepe innerlijke wezen, de kracht die wij ontvangen door te kiezen voor die universele liefde, die kracht zal het duwen en trekken van de vertegenwoordigers van uiterlijke normen en waarden met gemak weten te weerstaan en ons vervullen met een geluk en voldaanheid omdat het de kracht is van ons eigen diepste innerlijk die we door ons laten stromen.
Er zijn tijden wanneer je moet gehoorzamen aan de hoogste roep van allen, namelijk de stem van je geweten. Zelfs al kan zulk een gehoorzaamheid vele bittere tranen kosten, en zelfs meer: afscheiding van vrienden, van familie, van de staat waartoe je behoort, van alles wat je lief hebt gehad als het leven zelf. Want deze gehoorzaamheid is de wet van ons 'Zijn'. [Gandhi]
We gaan nu op zoek naar de betekenissen van zingeving.
Behalve dat het woord 'zingeving' wordt gebruikt hebben we het ook wel over 'zinbeleving' of 'zinervaring'. Wat al deze woorden echter gemeen hebben is het woord 'zin', dus laten we op zoek gaan naar de betekenis van dit woord.
Het Winkler Prins woordenboek geeft de volgende betekenissen voor zin:
"1: betekenis, nut, doel, 2: lust, trek, begeerte, 3: gevoel." Uit deze betekenissen kunnen we feitelijk drie niveaus van zin onderscheiden. Als eerste niveau 'zin' in de betekenis van 'nuttig'. Als tweede niveau 'zin' in de betekenis van 'begeerte'. En als derde niveau 'zin' in de betekenis van 'gevoel'. We zien hier dus drie niveaus van zin die we kunnen relateren aan drie niveaus die betrekking hebben op ons menszijn.
Er zijn dus drie niveaus van zin; nut (omgeving), genot (zintuigen) en ervaring (innerlijk).
Hoewel 'zin' dus te vertalen is naar drie verschillende niveaus staan deze niveaus in relatie tot elkaar. Eerder al gebruikte we een agogisch model om relaties tussen verschillende niveaus toe te lichten. We zagen dat we het denken en voelen congruent aan de diepere hogere wil dienden te maken en dat die congruentie van denken en voelen dan diende te leiden tot een congruentie van handelen. Hiermee gaven we relaties tussen deze vier niveaus aan. Laten we de niveaus van zin in dit model inpassen, en waar nodig is het model uitbreiden.
Omgeving: Dit begrip vormt een uitbreiding van het agogische model. Het handelen, voelen, denken en willen hebben allemaal betrekking op het individu, en nu introduceren wij dus de context waarin die vier begrippen zich geplaatst zien.
Zintuigen: We zien dat de zintuigen nog niet in het agogisch model zijn opgenomen. De zintuigen doen in feite het tegenovergestelde van het handelen. Het handelen brengt onze innerlijke beleving naar buiten in de context, en onze zintuigen brengen de gebeurtenissen in de uiterlijke context naar ons innerlijk door waarneming. De zintuigen verruimen het model dus ook. De werkzaamheid van de zintuigen kunnen we benoemen als 'waarneming'.
Ervaren: Dit is een interessant niveau. Wat is ervaren? Ervaren impliceert dat er een ervaarder en een onderwerp van ervaren is. Maar wat of wie is het die ervaart? Ik. Maar wie ben ik? Dit zijn hele essentiële vragen en helaas is hier nu geen ruimte om er dieper op in te gaan. Laten we bij de les blijven en kijken op welk niveau van ons menszijn wij het ervaren kunnen plaatsen. Het woordenboek geeft aan 'ervaren' de betekenis van 'ondervinden'. Dus ervaren is iets wat we vinden in het onderste (= diepste) van ons menszijn. Dit diepste deel van ons menszijn noemden we het hoger of universele zelf. Deze conclusie zou impliceren dat wij in wezen dus dat hoger zelf zijn, omdat wij de ervaarder zijn. Als ander woord voor 'ondervinden' geeft het woordenboek 'gewaarworden'. Dit woord heeft de woorden 'waarheid' (wat waar is, is waarheid) en 'worden' in zich. Dus iets gewaarworden is jezelf voor een stuk identificeren met de waarheid. En ook die universele waarheid wordt in de religies als synoniem voor God gehouden, dus synoniem voor het hogere in onszelf, gehouden. Beide betekenissen voor 'ervaring' brengen ons dus op dezelfde conclusie, namelijk dat ervaren geplaatst dient te worden op het niveau van ons hoger zelf.
Het is heel belangrijk om het verschil te kunnen zien tussen de verschillende niveaus. Ervaren is werkelijk een niveau apart. Veel mensen zullen geneigd zijn om emotioneel voelen met ervaren te verwarren maar er is een groot verschil tussen bijvoorbeeld het ervaren van een boos gevoel en boos zijn. Bij het ervaren van boosheid is er die beschouwing van boosheid waarbij er geen identificatie met die boosheid plaatsvindt. Zitten we in onze emoties en zijn we boos dan is er die identificatie met die boosheid wel.
Ervaren plaatsen we dus op het niveau van ons hoger zelf. Eerder plaatsten we willen ook al op dat niveau van het diepst van ons menszijn. Hoewel deze woorden 'ervaren' en 'willen' zeker niet synoniem aan elkaar zijn kunnen we deze op hetzelfde niveau plaatsen. Dit niveau benoemden we als het universele zelf of het hoger zelf. Uit dit hoger zelf emaneren dus de twee benoemde werkzaamheden van willen en ervaren. Omdat ervaren een andere werkzaamheid is dan willen zullen we deze apart in het nieuwe model benoemen. Hun relatie zal verder aangekaart worden als we kijken naar de interactie tussen individu en omgeving.
We hebben nu de volgende delen in ons nieuwe model; omgeving, waarneming, handelen, voelen, denken, ervaren, willen.
Laten wij die gehele wisselwerking, van omgeving naar innerlijk, en van innerlijk naar omgeving eens in kaart brengen zodat we daarna zingeving een plek in die interactie kunnen toekennen.
Een individu is geplaatst in een zekere context of omgeving waarvan hij / zij ook zelf deel uit maakt. In die omgeving vindt een gebeurtenis plaats. Deze gebeurtenis is objectief. Iedereen die de gebeurtenissen meet, meet hetzelfde. De zintuigen nemen de gebeurtenis waar via reuk, smaak, zicht, tast en gehoor. De waarneming van de zintuigen is dan al niet meer volledig waar omdat zintuigen zekere gebreken kunnen vertonen (bijziendheid, eelt, slechthorenheid, etc.) maar ook in zichzelf beperkingen hebben. Adelaars zien b.v. beter dan mensen. De reukzin van honden is beter ontwikkeld dan de onze. Zo zien we dus de relativiteit van onze eigen zintuigen en aldus al bij het begin van het proces zien we de relativiteit van objectieve waarneming. Hoe relatief ook, de zintuigen sturen het waargenomene door aan het denken. Het denken ordent de gegevens maar geeft ook meestal waardenoordelen aan die objectieve gebeurtenissen. In het denken wordt de objectieve gebeurtenis dus subjectief gemaakt. Afhankelijk van het waardenoordeel geeft het denken een bepaalde impuls aan de emoties. Afhankelijk van het waardenoordeel worden we boos, verdrietig, of vul zelf het uigebreide scala aan emoties maar in. Vanuit deze emotie krijgt ons denken dan weer een impuls tot handelen, en deze impuls wordt door het denken doorgestuurd aan onze handelingsorganen (o.a. handen, voeten, spraakorgaan) en een handeling op basis van emotionaliteit is geboren. De handeling heeft dan weer een bepaald effect op de context van het individu. De zintuigen nemen deze verandering waar, en de cyclus herhaalt zich opnieuw.
Het kan ook dat het denken geen waardenoordeel geeft aan de ingekomen gegevens van de zintuigen. Het denken kan de gebeurtenissen ook op een logische en rationele wijze ordenen. Alle verwerking vindt dan plaats op het niveau van het denken, en een logisch, rationeel en afstandelijk handelen zal hiervan het gevolg zijn.
Het zou ook kunnen dat de zintuigen en handelingsorganen zelf een sterke impuls tot handelen aan het denken geven. Onze smaakzin kan ons bijvoorbeeld aanzetten tot het eten van iets lekkers. Het mentale en emotionele hoeft bij deze handelingen niet per definitie aanwezig te zijn, hoewel bij de meeste mensen er wel enige rationele overweging of emotioneel gevoel aan het toegeven aan deze impulsen vooraf zal gaan. Zonder tussenkomst van het denken is er in feite een directe verbinding tussen de zintuigen en de handelingsorganen. Laten we deze impulsen hier als 'instinct' benoemen.
Tot slot is er dan nog een andere mogelijkheid. We zagen eerder hoe het richten van het denken op het emotionele (door waardenoordelen) emotionele reacties ontlokt en dat het richten van het denken op het denken zelf tot rationeel handelen oproept. Het is echter ook mogelijk dat het denken de zintuiglijke waarnemingen onthoudt van waardenoordelen maar dat het denken het waargenomene rechtstreeks doorstuurt aan ons universele zelf; de waarnemer. Dit universele zelf, wat de context omvat maar wat geïndividualiseerd zich ook in ons diepste menszijn bevindt (en in feite ons diepste menszijn is) ervaart en stuurt zijn impuls tot handelen naar het denken via de wil. Omdat dit universele zelf zowel het individuele als het universele omvat en is zullen handelingen vanuit deze impuls altijd harmonieus voor individu en omgeving zijn. We zagen dit al bij de tekst over ethiek. Voorwaarde voor deze mogelijkheid is wel dat het denken zich op dit hoger zelf richt en zich ontvankelijk maakt voor de impulsen die het via de wil kan ontvangen.
We zien dat in het kasteel van ons lichaam de zintuigen (reuk, smaak, zicht, tast en gehoor) en de handelingsorganen (o.a. spraakorgaan, handen, voeten) de poorten zijn waardoor datgene wat zich buiten de muren bevindt binnen kan komen en datgene wat zich binnen de muren bevindt naar buiten gebracht kan worden. De wachter bij de poorten is het denken. De wachter ordent en coördineert wat binnenkomt en wat uitgaat en heeft aldus een centrale rol. Voor een rechtvaardige uitvoering van zijn taken dient hij te luisteren naar zijn koning, het universele zelf, die de heersende wet in het kasteel zelf zowel als in den lande, de omgeving, vertegenwoordigt. Het is de verantwoordelijkheid van de wachter om het werk van de koning te doen en zich doof te houden voor de rebelse influisteringen van andere kasteelbewoners zoals emotie, ratio en lust.
Schematisch kunnen we de cyclus als volgt weergeven:
Figuur 1.
We moeten ons wel bedenken dat de omschreven en weergegeven cyclus een zeer vereenvoudigde weergave is van een zeer complex gebeuren en niet alle lijnen en mogelijkheden zijn aangegeven. Echter een volledige omschrijving van deze processen behoeft aandacht in boekvorm en kan in een relatief korte tekst als deze niet volledig zijn. Voor deze beschouwing kan het schema echter verhelderend zijn.
We hebben de relatie tussen de verschillende niveaus weergegeven om de relatie tussen de niveaus van zin beter te kunnen begrijpen. We plaatsten zinbetekenissen op de niveaus van omgeving (nut), zintuigen (zingenot) en hoger zelf (zinervaring).
Als we het hebben over zinervaren, dan hebben we het over dat diepere niveau van ons menszijn. Het niveau van het hoger zelf. Dit is het enige niveau waar wij zin kunnen ervaren. We kunnen wel nut hebben voor de omgeving en we kunnen wel genieten van onze zintuigen maar het ervaren van zin op zichzelf zal altijd plaats vinden op dat diepe niveau. Toch is het ervaren niet een op zichzelf staand iets. Een interactie met de buitenwereld is hiervoor nodig. Eerder immers stelden we dat ervaren een ervaarder en een onderwerp van ervaren impliceerde. Het hoger zelf is hier de ervaarder en de binnenkomende impuls is het onderwerp van ervaren. In het schema zien we dat die impuls van het denken afkomstig is. Omdat het denken de eerste variabele is die vóór het ervaren ligt kunnen we concluderen dat het denken een allesbepalende factor is in de mate van ons ervaren en dus ook in de mate van ons zinervaren. We zagen dat het denken alleen dan de impulsen van buitenaf doorstuurt naar het hoger zelf indien er een afwezigheid is van: waardenoordelen die tot emoties leiden, rationele beschouwingen, en een latent denken waardoor instinctieve impulsen het handelen bepalen. Slechts wanneer deze drie afwezig zijn en het denken op ons dieper zelf wordt gericht kunnen we tot een werkelijk ervaren van de context komen.
Dit leidt tot belangrijke conclusies met betrekking tot de relaties tussen de zinniveaus. Als zinervaring afhankelijk is van ons denken, wat voor invloed hebben nut en zingenot dan nog op ons ervaren van zin? In zichzelf blijken nut en zingenot geen zinervaring in zich te hebben. We kunnen duizend producten produceren op een dag, dit is objectief door iedereen meetbaar, maar wat voor zinwaarde heeft dit voor ons als individu? Het is het denken dat een waardeoordeel geeft aan die productie. Geeft het denken het waardeoordeel dat het veel en goed is dan worden we blij (emotioneel voelen). Geeft het denken het waardeoordeel dat het te weinig en slecht is dan worden we verdrietig of neerslachtig (emotioneel voelen). Gaat het denken rationeel beredeneren dan volgt er een afstandelijk beschouwen zonder enige betrokkenheid bij de activiteit van produceren. Echter richt het denken zich op het universele zelf dan volgt er een betrokkenheid bij de gebeurtenis (omdat het universele zelf zowel het individuele als het universele omvat) en een ervaren op het diepste niveau van die gebeurtenis. Deze ervaring is dan waarheidsgetrouw omdat we het dan over zuivere gewaarwording hebben. We zijn betrokken bij het geheel doch we blijven geschoond van enig beperkend waardenoordeel.
Conclusie: Voor het ervaren van zin zijn impulsen van buitenaf nodig.
Conclusie: Voor het ervaren van zin dient het denken in het hoger zelf gehouden te worden om binnenkomende impulsen verschoond te houden van emotionele waardenoordelen en rationaliteit, en waardoor er ook een betrokkenheid van het individu met de situatie behouden blijft. Dit betreft een betrokken doch onthechte en gelijkmoedige houding dus.
Zoals het vuur bedekt wordt door rook,
zoals een spiegel bedekt wordt door stof,
zoals een ongeboren kind volledig door een vlies omgeven wordt,
zo ook wordt de wijsheid in een mens bedekt
door het onverzadigbare vuur van begeerte,
de sterfelijke vijand van het Hoger Zelf, O Kaunteya.
Deze begeerte leeft in je zinnen, emoties en verstand,
en bedekt de ware kennis omtrent jouw Hoger Zelf en brengt je in verwarring.
[Krishna]
We kunnen ons afvragen of het nuttige dan helemaal geen waarde heeft. De bovenvernoemde betrokkenheid is een eerste stap in het zoeken naar een antwoord op deze vraag. Want wat is betrokkenheid? Als we met iets, iemand of een situatie betrokken zijn voelen we een verbondenheid met dat iets, die iemand of die situatie. We voelen een zuivere liefde, een stukje van onze individuele afgescheidenheid valt weg en er komt een open kanaal voor uitwisseling tussen ons en het onderwerp van betrokkenheid of beter; 'hetgeen we liefhebben'. Uitwisseling. Dus in betrokkenheid is het niet alleen zo dat het uiterlijke ons impulsen verschaft voor gewaarwording, het is ook zo dat wij impulsen geven aan dat uiterlijke, die mens of die situatie. En deze impulsen kunnen wij alleen geven door handeling in de context. Dit proces is voor een belangrijk deel al in de tekst over ethiek beschreven. Het besef van onze individuele verbondenheid op het diepste niveau in ons menszijn met alles om ons heen geeft ons denken door de wil impulsen tot ethisch handelen binnen die omgeving. Dit ethische handelen, aangezet door de universele wil, is erop gericht bepaalde resultaten in die context te realiseren. Resultaten die de algehele harmonie tussen individuen ten goede komt. Dus in zoverre dat de harmonie in de omgeving bevorderd wordt is het hoger zelf gericht op het realiseren van 'nuttige' uiterlijke gebeurtenissen.
Conclusie: Verbondenheid met het hoger zelf, de basis van zinervaring, zet ons aan om ook uiterlijke en dus in zekere zin 'nuttige' harmonische situaties te realiseren.
Maar waarom uiterlijke harmonische situaties creëren als het ervaren van zin niet afhankelijk is van die uiterlijke situaties? Hier komen de zintuigen in beeld. We zagen al de grote centrale en bepalende rol van het denken. We kunnen het denken op de emoties richten, op de ratio zelf, of het denken op het hoger zelf richten. Dit is theoretisch allemaal waar, maar we weten allemaal dat het in de praktijk niet zo gemakkelijk is. Voordat we er erg in hebben verliezen we ons in emotionele toestanden of peinzen we tot we hoofdpijn hebben. Dit ongestadige denken van ons verergert nog als onze zintuigen ons denken chaotische impulsen toezenden. In een onharmonieuze en chaotische omgeving is het een extra uitdaging voor ons denken om geschoond te blijven van waardenoordelen en ratio. Nog moeilijker is het om het denken op het hoger zelf en een verbondenheid met die chaotische omgeving te richten. Niet voor niets zijn onze zintuigen er daarom op uit om harmonische impulsen tot zich te nemen. Zachte strelingen, mooie kleuren, bekoorlijke muziek en heerlijke geuren welke uit de omgeving worden opgepikt maken het voor ons denken gemakkelijker om verbondenheid met die omgeving te voelen en zich te richten op dat hogere zelf. Hierbij is het wel van uiterst belang dat ons hoger zelf de leiding over de acties blijft houden en dat we niet verslaafd gaan raken aan het zingenot. Want dan slaan we door naar het verheerlijken van individuele instrumenten (want meer zijn onze zintuigen niet), waardoor de gerealiseerde verbondenheid met ons hoger zelf en omgeving teniet gedaan wordt. De aandacht ligt dan niet meer bij ons hoger zelf maar bij de zintuigen zelf. De handelingen zijn dan niet meer gericht op het harmoniseren van de omgeving ten bate van een ieder, maar op het zelfzuchtig tot ons trekken van alles waar onze onverzadigbare zintuigen belang in stellen.
Een 'goed' mens eet en drinkt om te leven,
een 'slecht' mens leeft om te eten en drinken.
[Socrates]
Dus genieten van harmonische impulsen is prima zolang het doel hiervan gericht is om de verbinding met het universele zelf te onderhouden.
Conclusie: Onzelfzuchtig genieten van harmonieuze impulsen helpt om het denken af te stemmen op het hoger zelf en aldus helpt onzelfzuchtig genieten om zin te ervaren.
Wat we dus eigenlijk zien is dat ons hoger zelf erop gericht is om anderen het gemakkelijker te maken om ook contact te maken met hun hoger zelf (wat feitelijk één is) en dat ons hoger zelf er dus ook op gericht is om het voor anderen gemakkelijker te maken om 'zin' te ervaren. Dit door het creëren van harmonische situaties welke via de zintuigen het denken van onze broeders en zusters tot rust brengen.
De hierboven omschreven cyclus van zingeving ziet er in het kort samengevat als volgt uit: Ervaren van verbondenheid met het universum (het universele zelf), het ervaren van zuivere liefde, leidt tot zinervaring. Ervaren van verbondenheid leidt tot impulsen van de universele wil in ons om andere individuen te helpen om die verbondenheid en zin ook te ervaren. Om anderen te helpen om die verbondenheid en zin te ervaren zet de universele wil ons aan tot het harmoniseren van de omgeving, want harmoniserende impulsen helpen de anderen hun denken op de universele verbondenheid te richten. Ethisch handelen dus. In hoeverre de handeling ter harmonisering tot het beoogde resultaat leidt hoeft geen invloed te hebben op onze zinervaring, zolang het denken maar standvastig in de ervaring van verbondenheid met het universum gehouden wordt. Een onthechte houding. Onzelfzuchtig genieten van harmonieuze impulsen helpt bij het in stand houden van de verbinding met het hogere.
In deze gehele cyclus ligt de zinervaring. Het geven en het ontvangen. Het ervaren van die wisselwerking en éénheid met alles om ons heen. Het ervaren en geven van zuivere liefde. De cyclus is in dit stuk erg uit elkaar gerafeld om de diverse facetten en hun relaties tot elkaar duidelijk te maken. In feite is de cyclus echter één geheel. Het ene facet grijpt in het andere. De cyclus schetst het belang om gehoor geven aan het hogere zelf om tot ethisch handelen over te gaan, om harmonie in de omgeving te creëren, om anderen een stapje vooruit te helpen. En de cyclus schetst het belang om jezelf vervolgens te onthechten van de resultaten van je handelen, geen waardenoordelen aan de resultaten te hangen, maar om gelijkmoedig en standvastig in die verbondenheid met je diepste zelf te blijven. Dit is de cyclus die leidt tot het ervaren van zin. Deze ingrediënten: spiritualiteit (verbinding met je diepste wezen), ethisch handelen (handelen in belang van anderen) en onthechting (van uiterlijke resultaten en dingen) zullen aanwezig moeten zijn willen wij zin in ons leven ervaren. Hoe meer van deze ingrediënten aanwezig zijn, des te groter onze levensvervulling.
Zij die afstand hebben gedaan van de resultaten van hun handelen, O Dhananjaya, en hun twijfels hebben doorbroken met spirituele wijsheid, handelen in vrijheid en behouden hun evenwicht in het Hoger Zelf. [Krishna]
Achtereenvolgens zijn de onderwerpen van spiritualiteit, ethiek en zingeving de revue gepasseerd. Als we op de drie beschouwingen terug kijken dan zien we hoezeer deze onderwerpen met elkaar verbonden zijn. De manier waarop de onderwerpen hier besproken zijn heeft gemaakt dat het ene onderwerp in feite een aanvulling was op het voorgaande onderwerp.
We startten met spiritualiteit en zagen dat spiritualiteit omschreven kan worden als 'jezelf verbinden met je eigen diepste innerlijk', wat we hier zo neutraal mogelijk als 'hoger zelf' of 'universeel zelf' benoemd hebben. Dat verbinden met je hoger zelf gingen we uitbreiden naar gevolgen in de omgeving. Dit deden we bij het onderwerp van ethiek. Jezelf verbinden met je ziel en hiernaar durven luisteren heeft ethisch handelen tot gevolg. Tot slot werd bij het stukje over zingeving de cyclus rond gemaakt door het belang van innerlijke onthechting van de resultaten van je ethisch handelen aan te geven. Alleen door contact te maken met je ziel, hier naar te luisteren en gehoor aan te geven door ethisch handelen, en jezelf vervolgens te onthechten van het resultaat van je handelen, kun je tot zinervaring komen. Als rode draad door dit alles liep het denken als besturende factor. Met het richten van het denken maken we contact met onze innerlijke wil, in het denken komen we tot ethische handelingskeuzes, en in het denken richten we onze geest tot een gelijkmoedige, onthechte houding.
Dat een korte tekst als deze niet volledig dekkend kan zijn, en dat vele facetten onbelicht zijn gebleven moge duidelijk zijn. Hopelijk is de lezer niettemin enigszins tot nadenken gestemd over het belang van spiritualiteit – in welke vorm dan ook – in ieders leven. Spiritualiteit is een deel van ons menszijn en als we dat deel veronachtzamen doen we onszelf, én een ieder met wie we in contact staan, tekort.