Inhoud
Helmond, 15 juli 2006
Gisteren was er een wandeling door het bosgebied van Stippelberg. De auto was aan het begin van de zandweg geparkeerd. Het was een lange rechte zandweg die de wandelaar over diverse kruisingen van zandweggetjes en naast vele bospercelen met elk een eigen karakter en sfeer leidde. Stippelberg werd bijgehouden door bosbeheerders en sommige percelen in het bos bestonden voornamelijk uit naaldbomen waar andere percelen weer voornamelijk grond boden voor loofbomen om te wortelen en te groeien.
Het was een warme zomerdag. De zon stond hoog en maakte de temperatuur heerlijk warm, en de toch redelijk sterke en verkoelende wind blies nagenoeg geen enkel wolkje door de helder blauwe lucht.
Het was nog maar op de tweede kruising op de lange zandweg dat het bewustzijn overvallen werd door een grote heerlijkheid. Hoge loofbomen recht vooruit wuifden hun takken en hun bladeren ritselden in de sterke wind. Het ritselen van de enkele bomen in de nabijheid deinde vanaf de kruising uit over het bos en het ritselen werd een zacht en eindeloos ruisen. Het was een golvende ruis, in de basis ingetogen, maar in de golfbeweging leidend naar een krachtige climax die zich vervolgens dan snel weer verloor in een ingetogenheid. Soms waren er onverwacht intense uitschieters in de ruis die het geheel intensiveerden. Daar staande op de kruising deden de ruisgolven de bladeren en de bomen vervagen tot een niet aanwezig zijn, en het lichaam doorspoelend vervluchtigde ook de persoonlijke ik in de heerlijkheid van de zachte oneindige ruisgolven. Er was niets dan dat: niets dan een eeuwige en oneindige golving van heerlijke, heerlijke ruis. Loofbomen in het bos waren de geleiders van de oceaan van vergetelheid.