In deze contemplatie richten we onze aandacht op de plant die bekend staat onder de botanische naam 'Nardostachys jatamansi'. De reden hiervoor zal misschien pas duidelijk worden wanneer de conclusie genaderd wordt. Nardostachys jatamansi is een plant die mogelijk zeer geschikt is voor gebruik door yogi's. De benadering is in dit geval bijna exclusief etymologisch danwel etymosofisch. Dat wil zeggen dat hier geen algemene informatie over Nardostachys jatamansi verzameld zal gaan worden. Een andere contemplatie kan zich daarvoor wellicht beter lenen. Omdat er veel etymologische informatie te verwerken valt zullen we eerst deze informatie verzamelen om deze daarna afzonderlijk te interpreteren.
'Nardostachys jatamansi' is de botanische naam ter aanduiding van de plant die in het Nederlands 'narduskruid' of 'nardus' wordt genoemd.1 Vooral die laatste benaming kan tamelijk verwarrend zijn omdat hiermee tevens gerefereerd wordt aan het plantengeslacht Nardus welk dus een ander plantengeslacht betreft dan Nardostachys. Ofschoon verschillende geslachten betreffend kunnen beide etymologisch herleid worden tot het Griekse 'nárdos', een naam die voornamelijk werd gebruikt om aan de Nardostachys jatamansi te refereren.2 'Nárdos' kan, samen met het Hebreeuwse 'nērd', het Arabische en Perzische 'nārdīn', het Aramese 'nardā' en het Akkadische 'lardu' waarschijnlijk teruggebracht worden naar het Sanskriet 'narada' of 'nalada'.3, 4 In het Grieks werd ook wel de naam 'nárdou stáchus' gebruikt, wat via het Latijnse 'spīca nardī' leidde tot de Engelse naam 'spikenard'5 maar ook tot de botanische geslachtnaam 'Nardostachys'. Hierbij refereerden 'stáchus' en 'spīca in afzonderlijk gebruik onder andere aan de staak of kop van mais,6, 7 maar in gecombineerd gebruik met 'nárdou' en 'nardī' waarschijnlijk aan de staak van Nardostachys jatamansi.
Dat het Sanskriet 'narada' en het meer bekende 'nalada' (ook wel 'naladam' en 'naladā')8 als etymologische wortel wordt genomen is redelijk aangezien Nardostachys jatamansi oorspronkelijk gevonden wordt in het Sanskriet taalgebied.9 Hierbij is het interessant om aan te halen dat 'naladam' ook refereert aan de honing of nectar van een bloem.10 Een verdere directe etymologische verbinding kan binnen het Sanskriet gelegd worden naar 'nalam', wat de betekenis heeft van 'lotus' en 'geur'.11
Hoewel zoals boven omschreven 'nalada' de Sanskrietwortel beschouwd kan worden van zijn Perzische, Arabische, Hebreeuwse, Griekse, Engelse, Nederlandse en botanische verwanten is het toch niet de enige en meest gebruikte Sanskrietnaam voor Nardostachys jatamansi. Dat is namelijk 'jaṭāmāṇśī'.12 Het is meteen duidelijk dat deze naam de Sanskrietwortel betreft van de botanische soortnaam in 'Nardostachys jatamansi'. Andere etymologische spruiten zijn ook in diverse Indiase en Sri Lankaanse talen te vinden zoals het Bengali, Cannada, Gujarati, Hindi, Malayalam Marathi, Punjabi, Sinhala, Tamil en Telugu.13 Vanuit deze algemeen verspreide spruiten (waaronder niet in de laatste plaats de internationaal erkende soortnaam) is inmiddels de naam 'jatamansi' wereldwijd in gebruik geraakt. Zoals vanuit het Sanskriet taalgebied in het verleden de naam 'nalada' geadopteerd werd door niet inheemse talen om te refereren aan Nardostachys jatamansi daar heeft die geschiedenis zich meer recentelijk herhaald met 'jaṭāmāṇśī'.
De Sanskrietnaam 'jaṭāmāṇśī' zelf heeft een opmerkelijke etymologie. Het is een samengesteld woord dat bestaat uit 'jaṭā' en 'māṇśī'. 'Jaṭā' verwijst naar gematteerd en gedraaid haar, soms opgerold op de kruin van het hoofd, zoals het gedragen wordt door de Hindoegod Śiva, asceten en personen in rouw. Ook verwijst het naar wortels in zijn algemeenheid en vezelige wortels in het bijzonder.14 'Māṇśī' is een afleiding van 'māṇs', wat 'vlees' betekent.15 Vanuit dit laatste woord heeft Nardostachys jatamansi ook de namen 'māṇsikā' en 'māṇsinī' gekregen.16
Wat deze laatste betekenis betreft is het opmerkelijk dat Nardostachys jatamansi ook bekend staat onder de Sanskrietnamen 'piśita', 'piśī, 'peśī en piśāća, welke alle refereren aan (gesneden) vlees.17, 18 Andere namen waarin aan vlees gerefereerd wordt zijn 'gandhamāṇśī'19 en ākāśamāṇśī'.20 In deze namen heeft 'gandha' de betekenis 'geur'21 en verwijst 'ākāś' naar een vrije ruimte of naar het element ether uit de Hindoefilosofie.22
Van hieruit kan verder een link gelegd worden naar de naam 'khasambhava'.23 Deze naam is samengesteld uit 'kha' en 'sambhava'. De eerste verwijst naar een lege ruimte, grot of opening, maar ook naar kennis en Brahma[n]24 (het absolute),25 en de tweede heeft betekenissen als 'ontstaan', 'oorzaak' en 'eenwording'.26 Het betreft een samengesteld woord, bestaande uit 'sam' en 'bhava'. 'Sam' verwijst daarbij naar een samengaan27 en 'bhava' naar een staat van zijn28. 'Khasambhava' kan dan de betekenis toegekend worden van 'eenwording met de leegte' of 'eenwording met Brahman'. Op een dergelijke eenwording met Brahman wordt ook gezinspeeld in de naam 'budhā'.29 Deze naam vindt net als 'buddha' en 'buddhi' zijn wortel in 'budh' wat primair de betekenis heeft van 'diepte doorgronden' en van daaruit refereert aan een realisatie en wijsheid.30 Nardostachys jatamansi kent dan ook de Sanskrietnaam 'vijṅa buddhi' waarbij 'vijṅa' de betekenis van 'kennis' heeft.31 Filosofisch gerelateerd aan buddhi is manas,32 en een andere Sanskrietnaam betreft dan ook 'mana'.33 Deze naam vindt met 'manas' zijn wortel in 'man', wat 'denken' betekent.34
De gedachte aan een spirituele eenwording speelt ook door in andere namen waarin verwezen wordt naar ascetisme. 'Sannyāsa' is hier de naam die ook exact ascetisme aanduidt.35 Deze naam is samengesteld uit 'san' en 'nyāsa' (of 'nyas') waarbij 'san' een geven of een geliefd streven aanduidt36 en 'nyas' een neerleggen en opgeven.37 Een sannyāsin geeft alles op en legt al het zijne neer voor zijn geliefde streven van eenwording met Brahman. Dit idee zien we terugkeren in de namen 'tapasinī'38 (of 'tapasvinī'),39, 40 'pravrajita',41 'śramaṇā' (of śramaṇī')42 en 'vahninī'.43 Met 'tapasinī' wordt een religieuze vrouw aangeduid en het woord kan via 'tapas' herleid worden naar 'tap' wat 'verbranden', 'pijn lijden' en 'boetedoen' betekent.44 Het woord 'pravrajita' wordt ook gebruikt om een vrouwelijke asceet aan te duiden en is samengesteld uit 'pra', dat 'weggaan' of 'voortgaan' betekent45 en 'vraj' dat dezelfde betekenissen kan worden toegekend.46 'Śramaṇā' (of śramaṇī') verwijst naar een bedelnon. 'Vahninī' zou betrekking kunnen hebben op een priesteres. Het woord stamt via 'vahni', waarmee een Vedische priester wordt aangeduid, van 'vah' dat primair duidt op een dragen of overdragen. Verder heeft 'vahni' betrekking de Vedische goden in zijn algemeen en Soma en Agni in het bijzonder.47 In deze lijst wordt hier ook de naam 'nirālambā' opgenomen, betekenende 'onafhankelijk' en 'alleen'.48 Hoewel de naam kan refereren aan de groeiwijze van Nardostachys jatamansi passen de genoemde betekenissen ook helemaal bij ascetisme. Het woord kan opgedeeld worden in 'nir', betekenende 'zonder',49 en 'ālamb' dat 'steun' betekent'.50 Dit laatste woord kan weer opgedeeld worden in 'ā', dat als voorvoegsel een intensificatie connoteert,51 en 'lamb' dat een afhankelijkheid aanduidt.52
Soma en Agni zijn echter niet de enige goden uit het Hindoeïsme waarnaar verwezen wordt in de Sanskrietnamen van Nardostachys jatamansi. Ofschoon de naam 'Kṛishṇajaṭā' (bestaande uit 'Kṛṣṇa' en 'jaṭā' en daarmee verwijzend naar de lokken van Kṛṣṇa) ook opduikt53 wordt er dominanter verwezen naar Śiva en zijn gemalin, zoals het geval is met 'parvata vasininī'. Als geheel verwijst dit woord naar Pārvatī of Durgā54 en in delen naar haar verblijfplaats in de Himālaya. 'Parvata' verwijst namelijk naar bergen55 en ''vasininī' met 'vas' als wortel naar een verblijfplaats.56 Natuurlijk vinden we met de laatstgenoemde naam ook een directe referentie aan de habitat van Nardostachys jatamansi. 'Kālikā' is een andere naam voor en verschijning van Śiva's gemalin57 die ook naar Nardostachys jatamansi verwijst.58 'Kālikā' is afgeleid van de bekendere naam 'Kālī'59 wat aan 'kāla' gerelateerd 'zwart' of 'tijd' betekent.60 Naar Śiva wordt onder andere verwezen via de namen 'kirātini' en 'hiṇsrā'. 'Kirātini' is afgeleid van 'Kirāta', een naam van Śiva in het Hindoe-epos Mahābhāratam61 en 'hiṇsrā' is een naam van Śiva wanneer geassocieerd met zijn vernietigende aard.62
Verwijzing naar associaties van Śiva vonden we eerder al toen we beschouwden dat 'jaṭā' in 'jaṭāmāṇśī' verwijst naar gematteerd en gedraaid haar, soms opgerold op de kruin van het hoofd, zoals het gedragen wordt door Śiva. Hiernaar wordt waarschijnlijk ook verwezen in de naam 'jaṭilā'.63 Geen verwijzing naar Śiva maar wel naar gematteerd haar vinden we terug in de naam 'bhūta keśī'.64 Als geheel verwijst 'bhūta keśī' naar de demon Keśī65 waarbij 'bhūta' vertaald kan worden als 'demon'.66 Het woord 'keśī' (ook wel 'keśi' en 'keśin') zelf verwijst tevens naar lang haar of manen.67
Ook de naam 'lomeśa'68 (of 'lomaśa') lijkt bij bovenstaande aan te sluiten met zijn betekenis van 'harig',69 echter dan is er niet echt sprake meer van een verwijzing naar associaties van Śiva of andere personages maar veeleer naar uiterlijke gelijkenissen van de wortels van Nardostachys jatamansi. En hier vindt de naam 'mūlera'70 dan weer aansluiting, afstammend van 'mūla' wat 'wortel' betekent.71
Verder zijn er dan nog een aantal Sanskrietnamen die zowel naar Nardostachys jatamansi als naar andere planten verwijzen. Zo is er de naam 'yava phala' waarmee tevens verwezen wordt naar Wrightia antidysenterica en naar bamboestengels.72 'Yava' betekent 'gerst'73 en 'phal' betekent 'vrucht'.74 Verder verwijzen de namen 'miśi', 'miśī', 'mishi' en misi' naar venkel(Anethum panmori of Foeniculum vulgare), anijs (Pimpinella anisum), Indiase dille (Anethum sowa), en ajamodā (Trachyspermum roxburghianum).75 De afgeleide naam 'mishikā' echter verwijst exclusief naar Nardostachys jatamansi.76
Ook diverse van de eerder genoemde Sanskrietnamen verwijzen naar andere planten. 'Tapasinī' verwijst bijvoorbeeld ook naar kerstroos (Helleborus niger),77 'śramaṇā' naar Bengaalse of Indiase meerkrap (Rubia cordifolia) en tulsi ofwel heilige basilicum (Ocimum sanctum),78, 79 'kālikā' naar Trichosanthes dioica,80 'naladam' naar Antropogon Muricatus,81 'pravrajita' naar heilige basilicum,82 'hiṇsrā' naar het paternosterboontje (Abrus precatorius) en Coix Barbata,83 en 'lomaśa' naar baardiris (Iris germanica), Leea hirta, Carpopogon pruriens, Sida Cordifolia, Sida Rhombifolia en Cucumis utilissimus (waarnaar 'gandhamāṇśī' ook verwijst).84 Zelfs 'jaṭāmāṇśī' zelf verwijst tevens naar kerstroos.85
Dat zoveel bovengenoemde Sanskrietnamen niet alleen naar Nardostachys jatamansi verwijzen maar ook naar andere planten zal niettemin niet heel veel problemen geven. Botanisch kunnen ondanks alledaags taalgebruik onderscheidingen tussen plantensoorten behouden blijven en bovendien is de naam 'jaṭāmāṇśī' als 'jatamansi' onder de Sanskrietnamen zo dominant geworden dat ze alle andere is gaan overheersen. Problematischer zijn dan ook hardnekkige Westerse en zelfs botanische onterechte verwijzingen. We noemden het gebruik van de naam 'nardus' al om naar Nardostachys jatamansi te verwijzen terwijl 'nardus' (als 'Nardus') in de hedendaagse botanie verwijst naar een plantengeslacht. Het is evident uit de botanische naamsaanduiding dat planten van het geslacht Nardostachys niet tot het Nardus geslacht behoren. Even hardnekkig is het misverstand om Nardostachys jatamansi onder het plantengeslacht Valeriana te plaatsen. Botanische namen die dan onterecht aan Nardostachys jatamansi worden toegekend betreffen 'Valeriana wallichii' en 'Valeriana jatamansi'. Valeriana wallichii echter is de Indiase valeriaan (vallend onder hetzelfde geslacht als de Europese of echte valeriaan Valeriana officinalis) en staat ook bekend onder de namen 'tagara', 'tagar' en 'taggar'.86 Ten onrechte wordt ook met deze namen soms verwezen naar Nardostachys jatamansi. In verwijzingen waar de naam 'Valeriana jatamansi' wordt gebruikt wordt Nardostachys jatamansi weliswaar onderscheiden van andere planten, maar het is duidelijk dat in de hedendaagse botanische indelingen de geslachtnaam niet correct is. In die zin is de Nederlandse naam 'valse valeriaan' wellicht niet flatterend maar in ieder geval nauwkeuriger. Overigens vallen Nardostachys en Valeriana wel beide, maar ieder afzonderlijk, onder de familie van Valerianaceae (of Caprifoliaceae) planten. Dit geldt echter uitdrukkelijk niet voor Nardus dat onder de Gramineae of Poaceae familie valt.Tenslotte moet dan nog een botanische naam genoemd worden die als synoniem wel voldoet, en dit betreft de naam 'Nardostachys grandiflora'. Hier wordt de geslachtnaam correct gebruikt en is ervoor gekozen om in plaats van de soortnaam te ontlenen van het Sanskriet een Latijnse soortnaam te bezigen. 'Grandiflora' bestaat uit de Latijnse woorden 'grandis', wat 'groot' betekent,87 en 'flora' wat als 'Flōra' in het Latijn verwijst naar de Godin van de bloemen88 maar uiteindelijk in gebruik is geraakt om naar planten te verwijzen.89 'Grandiflora' betekent dan ook 'grote plant'.
In bovenstaande etymologische en botanische beschouwing is veel informatie gegeven en ten behoeve van het creëren van een overzicht en het aanbrengen van structuren zijn schematiseringen hier welkom. We zullen starten met een botanisch schema in figuur 1. In dit figuur zien we de botanische categorisering die maakt dat alleen de namen 'Nardostachys jatamansi', 'Nardostachys grandiflora', 'jatamansi', 'narduskruid' en 'valse valeriaan' op eigenlijke wijze gebruikt kunnen worden.
Familie | Valerianaceae / Caprifoliaceae | Gramineae / Poaceae | ||
Geslacht | Nardostachys | Valeriana | Nardus | Soort | jatamansi / grandiflora | wallichii | officinalis | Volksnaam | jatamansi / narduskruid / valse valeriaan | Indiase valeriaan / tagar | Europese valeriaan / echte valeriaan |
Figuur 1.
Hoe de etymologische relaties lopen van 'Nardostachys jatamansi' is af te lezen in figuur 2. Dit figuur dient horizontaal gelezen worden.
narada / nalada | nárdos | nardus / nardī | Nardus |
nardus / narduskruid | |||
nard | |||
nárdou stáchus | spīca nardī | spikenard | |
Nardostachys | |||
jaṭāmāṇśī | jaṭāmāṇśī / et alia | jatamansi | |
jatamansi | |||
jatamansi |
Sanskriet | Grieks | Latijns | Indiase / Sri Lankese talen | Lezing figuur horizontaal |
Botanisch | Nederlands | Engels |
Figuur 2.
Nu was de etymologie in de vorige paragraaf natuurlijk veel ruimer dan weergegeven in figuur 2 omdat ook andere (Sanskriet)namen in beschouwing werden genomen. Hierbij werden alinea's ingedeeld in verschillende categorieën en op basis daarvan kunnen we komen tot een overzicht zoals in figuur 3.
Staakgroei: Nárdou stáchus, spīca nardī, Nardostachys jatamansi, spikenard, Nardostachys grandiflora, nirālambā.
Vlees: Jaṭāmāṇśī, māṇsinī, māṇsikā, piśita, piśī, peśī, piśāća, gandhamāṇśī, ākāśamāṇśī.
Geur: Gandhamāṇśī, naladam.
Ruimte: Ākāśamāṇśī, khasambhava.
Realisatie: Khasambhava, budhā, vijṅa buddhi, mana.
Ascetisme: Sannyāsa, tapasinī, tapasvinī, pravrajita, śramaṇā, śramaṇī, nirālambā, vahninī.
Hindoegoden: Vahninī, kṛishṇajaṭā, parvata vasininī, kālikā, kirātini, hiṇsrā, bhūta keśī.
Gematteerd haar: Bhūta keśī, jaṭāmāṇśī, kṛishṇajaṭā, jaṭilā, lomeśa.
Wortels: Mūlera.
Figuur 3.
Met de categorisering in figuur 3 van de gevonden namen hebben we eigenlijk al een start gemaakt met een etymologische interpretatie daarvan. Wanneer we van daaruit dieper ingaan op de betekenis van de namen moeten we bedenken deze namen beschrijvend en metaforisch kunnen verwijzen. We zullen starten met de meer beschrijvende namen en van daaruit naar de meer metaforische namen toewerken.
Laten we beginnen met de categorie 'staakgroei'. De namen onder deze categorie verwijzen allemaal beschrijvend naar Nardostachys jatamansi als groeiend als een staak. Deze beschrijving komt overeen met de groeiwijze van Nardostachys jatamansi aangezien de stengels van volwassen planten als staken boven het loof uitsteken. De naam 'nirālambā' ('zonder steun') sluit hier bij aan. Ook de namen onder de categorie 'ruimte' kunnen naar deze groeiwijze verwijzen wanneer ze de plant beschrijven in zijn eenwording met de ruimte (boven de plant).
Verder wordt ook de aard van de wortels door diverse namen beschreven. Deze zien er namelijk uit als gematteerd haar. Het zijn vezelige, inderdaad harig ogende, wortels. Overigens worden de wortels als het belangrijkste deel van de plant beschouwd aangezien het deze zijn die verwerkt en gebruikt worden.90 Vandaar de vele namen die zinspelen op het uiterlijk van de wortels en ook vandaar dat naar de plant verwezen wordt als wortel met 'mūlera'.
Deze vezeligheid van de wortels kan ook geleid hebben tot naamgevingen die de wortels beschrijven als vlees. Hierbij moeten we dan denken aan bereid vlees met zijn vleesdraden. Andere relaties met vlees zijn moeilijk te leggen. 'Jaṭāmāṇśī' kan dan begrepen worden als 'draderig vlees' en 'gandhamāṇśī' als 'geurig vlees'.
Die geurigheid van Nardostachys jatamansi wordt bevestigd door de naam 'naladam' die de etymologische wortel van 'narduskruid' betreft. De plantwortels hebben dan ook een erg sterke (doch welriekende) geur.91 Het is onder andere hierdoor dat de plant zo geliefd is.
Het uiterlijk van de wortels kan ook geleid hebben naar associaties met Śiva, die bekend staat om zijn gematteerde haar. Ook is het verstaanbaar dat Vaishnava's (toegewijden van Viṣhṇu die als Kṛṣṇa op de aarde nederdaalde)92 die de plant graag mochten in zijn wortels de lokken van Kṛṣṇa zagen. En ook de wild ogende godin Kālikā roept associaties op met gematteerd haar. Dit zelfde kan overigens voor de verwijzingen naar ascetisme gelden. Veel asceten uit het Himālaya gebergte droegen dergelijk gematteerd haar.
Verwijzingen naar haar hebben echter niet enkel betrekking op het uiterlijk van Nardostachys jatamansi. De plant wordt namelijk geacht haaruitval en vergrijzing van het haar te voorkomen.93 In deze context is het interessant te vermelden dat in Het Nieuwe Testament wordt vermeld hoe Maria de voeten van Jezus oliede met Nardostachys jatamansi en deze vervolgens droogde met haar haar.94
Dergelijke niet beschrijvende verwijzingen vinden we nog sterker terug in de namen onder de eerder vermelde categorie van 'realisatie'. Jatamansi staat er namelijk om bekend dat het kalmerende eigenschappen bezit, gewaarzijn bevordert, en daarmee gunstig is voor meditatie.95 In die zin kunnen de verwijzingen naar ascetisme ook betrekking hebben op deze eigenschappen. Misschien is het zelfs zo dat Nardostachys jatamansi bij uitstek in gebruik was door asceten in de Himālaya omwille van deze kwaliteiten. Dit zou ook in 'vahninī' een verwijzing naar Soma en Agni kunnen verklaren. 'Soma' geldt namelijk als synoniem voor 'amrita' en betreft de nectar van onsterfelijkheid.96 En hier vindt 'naladam' dan ook weer aansluiting in zijn betekenis van 'nectar'. En Agni staat bekend als de god van het vuur die ook in de mens als het vuur van vitaliteit aanwezig is en door middel van meditatie (en dan wellicht met behulp van Nardostachys jatamansi) opgewekt kan worden.97
In deze contemplatie stond de plant Nardostachys jatamansi centraal en er werd voorgenomen een exclusief etymologische lijn van contemplatie te volgen. Deze lijn leidde ons van Germanische en botanische namen via Latijn en Grieks naar het Sanskriet waar 'nalada' en 'jaṭāmāṇśī' werden gevonden. Talloze andere Sanskrietnamen werden ook gevonden en een korte beschouwing op de botanische namen gaf duidelijkheid over welke namen op eigenlijke wijze gebruikt kunnen worden en welke niet. Na een schematisch overzicht werd overgegaan op een interpretatie van de gevonden informatie. De plant blijkt staakvormig te groeien met wortels die doen denken aan draderig vlees en gematteerd haar. In eigenschappen bleek Nardostachys jatamansi het haar te versterken maar tevens het denken te kalmeren en gewaarzijn te bevorderen. En hiermee zou Nardostachys jatamansi dan een uitstekende hulp bij meditatie en contemplatie kunnen zijn. In dat geval zou het in gebruik nemen van een andere naam dan 'jatamansi' wenselijk zijn, want een verwijzing naar draderig vlees doet de plant met zijn eigenschappen dan geen recht. 'Grandiflora' en 'nalada' zijn al goede alternatieven.