Het Nederlandse bijvoeglijk naamwoord 'edel' kent synoniemen in woorden als 'nobel' en 'hoogstaand' en wordt primair begrepen als 'zedelijk hoogstaand' en als 'met zeer goede, bijzondere eigenschappen'.1 Het kent als synoniem en betekenis ook het woord en het begrip 'adellijk',2 en 'edel' staat etymologisch dan ook in nauwe verwantschap met het woord 'adel'. In de academische etymologie wordt 'edel' herleid naar het proto-Germaanse 'athlja', en 'adel' naar het proto-Germaanse 'athal', waarbij 'athlja' dezelfde betekenissen als 'edel' draagt en 'athal' refereert aan een erfgoed.3, 4 Evident hebben ook deze proto-Germaanse wortels een nauwe fonetische verwantschap met elkaar. 'Fonetisch', want de semantische verwantschappen tussen 'athlja' en 'athal', alsook die tussen 'edel' en 'adel' zijn op het eerste gezicht minder evident.
Toch is het niet moeilijk om die semantische verwantschap te vinden wanneer in beschouwing wordt genomen dat mensen, op alle bekende plaatsen en in alle bekende tijden, neigen tot exoterische interpretatie van esoterische waarheden. Dat wil zeggen dat innerlijke eigenschappen worden toegekend aan, of geprojecteerd op uiterlijke eigenschappen. Een goed voorbeeld hiervan is het denken in kasten in de Hindoeïstische cultuur. In dat denken wordt aan hen uit de hoogste uiterlijke kaste, die van de brahmins of priesters, bijvoorbeeld de hoogste innerlijke deugdzaamheid toegekend.5 Het is waarschijnlijk dat in oude Germaanse culturen op dezelfde wijze aan hen met uiterlijk erfgoed de hoogste innerlijke edelheid werd toegekend, zo een semantische relatie leggend tussen 'athlja' en 'athal', een relatie die voortleeft in de hedendaagse woorden 'edel' en 'adel'. Welke van deze twee daarbij primair is en welke secundair is arbitrair. De academische etymologie lijkt 'adel' als primair te beschouwen, echter hierbij moet bedacht worden dat de academische etymologie materialistische en reductionistische uitgangspunten hanteert. De contemplatieve etymologie bijvoorbeeld hanteert een spiritualistisch uitgangspunt en zal 'edel' eerder als primair beschouwen. De Hindoeaanduiding van God als 'Brahman' ligt ten grondslag aan de aanduiding van de priesterkaste als de 'brahmins', het Latijnse 'oratio' en 'bello' liggen ten grondslag aan de middeleeuwse klassenaanduidingen van de 'oratores' (priesters) en 'bellotores' (heersers), en het ligt dan ook in deze lijn van verwachting dat 'edel' ten grondslag ligt aan 'adel'.
Nu worden 'edel' en 'adel' via hun proto-Germaanse worteltermen ook gerelateerd aan het oude Germaanse odal of othala runeteken.6 Deze rune vertegenwoordigt de klank 'o' en is afgebeeld in figuur 1 hieronder.7
Figuur 1.
Wat opvalt aan bovenstaande figuur is dat het erg lijkt op het gekantelde Christelijke teken van de vis, dat in die context gebruikt wordt om te verwijzen naar Jezus Christus, de visser van het pisces- of vissentijdperk.8 Dit teken bestaat uit een kruis en een ellips, zoals ook het bekende Christelijke chi-rho-teken (Χ-Ρ-teken). Deze tekens zijn weergegeven in de figuren 2 en 3 hieronder.
Figuren 2, 3.
Nu wordt Christus in de tijdloze wijsheid primair beschouwd als het zielsbeginsel in de mens, waarvan Jezus van Nazareth een belichaming en een symbool was.9 Het Christusprincipe in de mens is ziel, bewustzijn, intuïtie, buddhi, liefde-wijsheid.10 Het is omdat Jezus van Nazareth deze liefde-wijsheid volledig belichaamde dat hij met recht 'Jezus Christus' genoemd mag worden. Nu heeft Jezus zelf gezegd dat er na hem valse christussen zouden komen.11 Zij zouden met uiterlijk vertoon mensen om de tuin leiden, en onder hen zouden zelfs uitverkorenen zijn. Uitverkorenen zijn nu in niet-theologische zin met name zij die door erfopvolging en erfoverdracht notabel zijn geworden. Adellijken kunnen in die zin beschouwd worden als uitverkorenen. En onder hen zullen dus valse christussen te vinden zijn, die in niet-theologische zin begrepen kunnen worden als valse edelen. Zoals valse christussen mogelijk 'Christus' genoemd zullen worden zonder dat zij dat Christusbeginsel van liefde-wijsheid werkelijk belichamen maar volgelingen misleiden met wonderwerken, zo zullen valse adellijken mogelijk 'adellijk' en 'edel' genoemd worden zonder dat zij werkelijk edelheid belichamen maar hun volgelingen misleiden met wonderwerken van materiële aard, zoals met kastelen en paleizen.
De analogie zal duidelijk zijn. Het Christusbeginsel staat tot de christussen, zelden waarachtig en meestal vals, zoals edelheid staat tot de adellijken, ook zelden waarachtig en meestal vals. En dit is ook de reden waarom 'edel' als grondslag beschouwd moet worden van 'adel'. Het Christusbeginsel, liefde-wijsheid als zielsgegeven, ligt ten grondslag aan de belichamingen daarvan, ligt ten grondslag aan de christussen, en niet andersom. En evenzo is het de edelheid, ook als zielsgegeven, die ten grondslag ligt aan de belichamingen daarvan, aan de adellijken. Het is het Christusbeginsel dat de ware Christus uitmaakt en het is de edelheid die de ware adellijke uitmaakt. De ware edelman is een eniggeboren zoon van God.